Locatie: mijn werkplek, de Diaconie van de PKN in Amsterdam.
Tijdstip: maandagochtend, 9.30.
Mijn computer is aan het opstarten. Ik heb koffie uit het café gehaald.
Door het raam kijk ik naar de zon, die schijnt in onze prachtige tuin.
‘Hallo, is hier iemand?’
Een mooi geklede vrouw verschijnt in de deuropening.

Ze loopt naar me toe en trekt een zwijgzame man mee naar binnen.
‘Ik zoek Frits van Stichting WOU,’ zegt ze. ‘Deze man heeft hulp nodig, hij is vluchteling.’
En voordat ik kan zeggen dat ik niet voor WOU werk, gaat ze verder:
‘Hij is uitgeprocedeerd, maar in hoger beroep vanwege zijn gezondheid.
Ik ben hem vannacht op straat tegengekomen, hij spreekt Perzisch en ik ook.
Kijk!‘ Ze wijst naar de zwijgzame man en zijn tas. ‘Dit is alles wat hij heeft!

‘Oké, ik zal kijken wat ik kan doen.’ Ik hoor het mezelf zeggen, terwijl ik geen idee heb.
We lopen door de gangen, op zoek naar Frits. De vrouw praat door, op hoge toon:
‘Het asielzoekerscentrum in Groningen heeft hem weggestuurd, met alleen dit adres.
Alleen dit adres, zie je!’ Nieuwe Herengracht 18. Ze drukt het papiertje in mijn hand.
‘Maar toen hij hier kwam was jullie gebouw dicht. Het hele weekend! Hoe kan dat nou?
Dit is toch de kerk? Die helpen toch mensen?’

We zijn bij het café gekomen. ‘Wilt u misschien een kopje koffie?’ vraag ik tenslotte.
Ik geef de zwijgzame man en de vrouw twee kopjes koffie met vier suiker en melk.
‘We hebben hier geen slaapplaats,’ zeg ik voorzichtig. ‘U kunt Frits bellen voor een afspraak.’
De man roert in zijn koffie. ’Maar we hebben al gebeld en er werd niet opgenomen!’
Jullie kunnen hem toch niet zomaar de straat opsturen?‘ De vrouw kijkt me fel aan.
Ik ben even stil. ’Het spijt me,’ zeg ik. ‘Ik weet verder niets van vluchtelingenopvang.’

We staan op. Ik geef de man en vrouw een hand. ‘Bedankt voor de koffie,’ zegt ze.
‘En fijn dat jij tenminste even naar ons wilde luisteren.’ De man zwijgt, pakt zijn tas.
Ik open de deur om ze naar buiten te laten. ‘Sterkte,’ zeg ik nog.
Op de stoep staan drie jonge mannen te wachten. ’Kunt u ons helpen, mevrouw?’
‘Sorry’, zeg ik. ‘Het enige dat ik voor jullie kan doen, is een kopje koffie.
‘Nee bedankt. We wachten hier wel.’  Ik doe de deur weer dicht.

Tijdstip: 10.15. Ik loop door de gangen van de Diaconie, terug naar mijn kantoor.

De zon schijnt. Mijn oog valt op het motto op de muur:

“Helpen waar geen helper is”

Ik zucht. Ga weer zitten achter mijn computer.

Mijn koffie is koud.

Opgetekend voor: Staat Geschreven

  1. […] ‘dode punt’ heb ik niet zoveel. Wel voorbeelden  die dat punt nog voor zich hebben: Inger van Nes / Time to Turn / en ikzelf natuurlijk Share this:TwitterFacebookVind ik leuk:LikeWees de eerste om […]

  2. Paul schreef:

    Mooi, Inger. En droevig. De deur van je hart zit in ieder geval niet op slot.

  3. Hedi Hegeman schreef:

    ik WOU maar dat er meer mensen tijd namen voor kopjes koffie en bezinning.